Website by Intertext Boekproducties

middenzuil
testbannergp
balkboven
welkom1
Bio1
Biblio1
Contact1
Gasten1
Guy Prieels

Fragment uit De meester, de muze & de eeuwigheid

 

Corneel Barbeel, net weduwnaar geworden, is stuk van verdriet. Uitgedoofde ogen, fletse huid, bitter afhangende mondhoeken. Hij is op bezoek in de galerie van Victor Vroom. Uit de veel te wijde boord steekt een slecht geschoren kippennek. Het lijkt alsof hij zelf al weken dood is. De toewijding waarmee hij zijn zieke vrouw de voorbije jaren verpleegde, heeft hem compleet ondermijnd. Nooit heeft hij één keer zichzelf beklaagd, haar lijden was het zijne. ‘Haar weg is mijn weg.’ Victor heeft hem vaak genoeg gevraagd waarom hij niet een paar verpleegsters met een beurtrol in huis haalde om haar te verzorgen. Aan middelen ontbrak het hem niet. Er kwam alleen een thuisverzorgster om Selma dagelijks te wassen omdat ze niet aanvaardde dat Corneel dat deed. Uit schaamte? Hij begreep niet waarom ze niet naakt voor hem wilde gaan staan.

Corneel is naar de galerie gekomen om even te ontsnappen aan de leegte van zijn huis. Met schraperig stemgeluid haalt hij herinneringen op aan zijn geliefde Selma. Zonder de een was de ander niet, ze leken aan elkaar vastgeklonken.

‘Selma kon niet alleen zijn, heeft ze nooit gekund. En toen ze dementeerde minder dan ooit. Ze moest mij steeds in de buurt weten. Wij waren verbonden door een navelstreng. De dag dat die werd doorgeknipt, was het met haar gedaan.’

Victor herinnert zich geen foto of publiek optreden waar ze niet hand in hand waren te zien, steeds met evenveel aandacht en liefde voor elkaar. In de loop der jaren nam Selma mythische proporties aan in het oeuvre van Barbeel. Dat onooglijke vrouwtje groeide dankzij het uitzonderlijk talent van de meester uit tot een icoon in de kunst der Lage Landen.

Barbeel is vandaag niet enkel weduwnaar, hij is ook wees, want behalve zijn muze en zijn vrouw was Selma ook zijn moeder. Zoals hij daar zit, uitgemergeld en kromgebogen, wekt hij bij Victor dezelfde deernis op die als kind bij hem opwelde voor het jongetje Remi uit het boek Alleen op de wereld, een makkelijke prooi voor gewetenloos kermisvolk.

Barbeel heeft steeds geleefd in het vaste geloof dat hij, tussen de velen die zich geroepen voelen, een uitverkorene was. Op aarde gekomen om de kunst nieuw leven in te blazen, zag hij zichzelf als een voorlopig eindpunt van de rode draad die genieën als Giotto, Van Eyck en Van Gogh met elkaar verbond. Hij vergeleek zichzelf alleen met de allergrootsten.

Voor het jonge stel begon alles in de grootste armoe. Selma hielp hem door twintig jaar van zwarte sneeuw heen met het uitbaten van een winkeltje waar een halve bol kaas, een salami en twee flessen jenever te koop werden aangeboden. Bij afrekening van de waren kon ze Andreas Goedemin, de goedhartige leverancier, overtuigen zich te laten betalen met kunst die je op dat ogenblik aan de straatstenen niet kwijt kon.

Door de jaren heen bleef Selma onveranderlijk zichzelf. Een luidruchtige, billenkletsende boerenmeid met het hart op de tong die tijdens een diner met hooggeplaatste gasten in een ster­renrestaurant haar kunstgebit naast haar bord op tafel leg­de, in eetstaking ging en de uitgelezen spijzen hardop afdeed als een aanslag op de smaakpapillen. Bij doorluchtig bezoek aan het museum, opgericht ter ere van haar man, bestond ze het de kroonprins te vragen of hij wel degelijk de zoon van zijn vader was. Waarop zich de volgende korte dialoog ontspon tussen haar en de kroonprinses:

‘Hebt u kinderen, mevrouw Barbeel?’

‘Ja.’

‘Hoeveel?’

‘Geen.’

Het gebeurde ook dat het geloof uit haar kinderjaren haar opspeelde en ze tijdens een atelierbezoek van een select vrijmetselaarsgezelschap opzichtig het kruisteken maakte, de handen vouwde en met luide stem het Weesgegroet bad. Cor­neel­ bleef haar even minzaam aankijken.

‘Het komt door de wijn,’ besloot hij hoofdschuddend.

Op het eind verschrompelde Selma tot een zielig besje. Een verwarde geest in een uitgeteerd lichaam. Stapje voor stapje zonderde ze zich af van de wereld. Haar werkelijkheid begon heel eigen vormen aan te nemen. Bij een van zijn laatste bezoeken herkende ze Victor niet meer, maar op een twintig jaar oude foto wees ze hem moeiteloos aan en verwonderde zij zich over de ernst waarmee hij voor zich uitkeek.

Victor biedt Corneel een praline aan. Ook hij is een lekker­bek.

‘Selma hield van pralines,’ zegt hij terwijl hij er een in zijn mond propt. Selma dit, Selma dat, hij kan maar niet over haar zwijgen. ‘En ze hield ook veel van jou.’ Zo was dat. De zoetigheden die Victor voor haar meebracht, bij voorkeur witte bonbons, bewaakte ze als een kat haar jongen. Wee de onverlaat die ongevraagd zijn tengels uitstak naar de lekkernij. Vroeger bracht hij al eens een grand cru mee, omdat ze een glaasje lustte, maar na verloop van tijd werd hem dat verboden door Corneel, zelf geheelonthouder. Hij was er niet vanaf te brengen dat alcohol, hoe gering in hoeveelheid ook, de oorzaak was van alle aberraties en van haar falend geheugen.

Buiten ziet het zwart en even later valt het water met bakken uit de hemel.

‘Neem er nog eentje in afwachting dat het ophoudt met regenen,’ zegt Victor en biedt Barbeel nog een praline aan.

‘Vooruit dan maar, eentje is geentje.’ Terwijl Corneel met zijn slecht zittend gebit op de chocolade kauwt, vliegt de ga­leriedeur open en komen drie vrouwelijke drenkelingen binnen­gestormd, buiten adem en doorweekt tot op de huid. Een wulp­se, een panlat en een stevige boerendochter.

‘Heremijntijd, Victor, we verzuipen,’ gilt de boerendochter.

‘Kennen wij elkaar?’

De vrouw steekt haar hand uit.

‘Louise Baksteen. We hebben elkaar ontmoet op een bal masqué.’

‘Juist.’ Victor kan een lachje niet onderdrukken. ‘De non.’

‘Ja, pater. Dit zijn mijn zussen. Kunnen we onze natte jurken hier ergens uitwringen? Als we niet droog worden, komen we thuis met een longontsteking.’

‘Ga uw gang, dames, daar is de badkamer, of beter gezegd, het badhok. Net groot genoeg voor één persoon, maximum twee. Er liggen handdoeken in de kast.’

Louise Baksteen stuurt haar zusters vooruit.

‘Ik wacht hier wel tot jullie klaar zijn,’ zegt ze.

De twee vrouwen verdwijnen door de deur tussen de toonzaal en de keuken. Louise staat te druipen op de vloermat. Haar vormen tekenen zich scherp af in haar van regen doordrenkte jurk.

Het oog van Louise valt op Corneel, dat van Corneel op Louise. De vrouw heeft misschien haar smoeltje niet mee, maar voor de rest zit het wel goed: schouders, heupen, benen. En tieten! Jezus, handenvol… De oude meester is helemaal in de ban. Zijn mond valt open en een sliert chocolade druipt langs zijn kin neer op zijn witte broek. Zijn adamsappel begint grappige sprongetjes te maken, de dofheid wijkt uit zijn blik en zijn ogen lichten op als toortsen.

‘Louise, mag ik u meester Barbeel voorstellen?’

terug
demeesterdemuzedeeeuwigheid

232 pagina's l ISBN 978 90 8924 300 3 l 18,99 €

terug1
Welkom Reacties